De inspectie begint bij de karren. Enkele jonge knapen en meiden rennen af en aan met spullen die nog moeten worden ingeladen. Op de eerste kar staat een Dragonborn hevig te zwoegen met een kist vol wapentuig om een goede plek te vinden onder de huif.
“Aïr… Aïrior…” begint Urulg, vrijwel direct betreurend dat hij zelfs maar een poging doet om dit stelletje lamme zwijnen bij hun naam te noemen. Hij weet dat het iets van Aïriorceogg moet zijn, maar het interesseert hem eigenlijk niet zoveel.
“HÉ SCHURFTSCHUB!” roept hij vervolgens, waarop de Dragonborn verschrikt de kist bijna uit zijn handen laat vallen.
“Als ik merk dat er ook maar een dolk mist uit die kist, dan zorg ik er persoonlijk voor dat alle andere wapens in de karavaan hun weg vinden naar jouw hart! Is. Dat. BEGREPEN!?” dendert Urulg door. Aïriorceogg knikt een aantal maal hevig met zijn hoofd en snelt zich verder met zijn werk. Een brede grijns verschijnt op Urulg’s mond en ontbloot zijn spitse hoektanden.
Een paar karren verderop ziet Urulg een goblin aan één van de wielen van de huifkar bezig. Met een soepele beweging haalt Urulg zijn dolk uit de schede aan zijn riem en werpt deze in het hout van de kar, op een afstand van de goblin’s oren die niemand comfortabel zou vinden.
Urulg zet een stap vooruit terwijl de goblin als een haas op de vlucht onder de kar kruipt.
“Wat hebben we hier… een Ordeverstoorder!? Geen Fatsoenlijke karavaanleider zou zo’n stinkend mormel als jou moeten aannemen. Spreek, wat was je aan het doen!?” gromt Urulg terwijl hij onder kar gluurt.
De goblin schiet aan de andere zijde onder de kar vandaan en staat op om een sprintje te trekken. Urulg springt recht en buldert naar de twee werkers aan de andere zijde, wijzend op de goblin. “Uit naam van de Raedskamer, grijp hem!”.
Het tweetal, duidelijk bang van de bulderende orc, heeft enige moeite om langs de personen bij de wagen de achtervolging op de goblin in te zetten. Urulg zelf maakt een fikse sprong naar de bok van de huifkar en werpt een tweede en derde dolk in de richting van de vluchtende goblin. Één snijdt door de mantel van een vrouw die niets vermoedelijk opzij was gesprongen voor de rennende goblin en daarmee in de baan van de dolk terecht was gekomen.
De andere dolk vindt zijn doel, de hamstring van de goblin, waarmee het groene wezen met een gepijnigde kreet te gronde wordt gebracht.
Urulg en de tweetal werkers arriveren luttele seconden later bij de goblin. Voordat deze ook maar een poging kan doen om te ontsnappen, landt een grote groene vuist midden op zijn hoofd en wordt de dolk nonchalant uit zijn been gehaald.
De orc haalt een flesje uit zijn buidel en gooit deze naar de dichtstbijzijnde werker. “Wees een Fatsoenlijke en giet dit bij hem naar binnen. Bindt hem daarna maar vast.”. De werker knikt, vangt het flesje en buigt zich over de goblin heen.
Urulg draait zich om naar de vrouw en overhandigt haar een buidel met dukaten. “Voor het ongemak…” In zijn hoofd maakt hij de zin af met “… we verhalen de kosten gewoon op de goblin.”
Met de goblin over zijn schouders geworpen, loopt Urulg naar het dichtstbijzijnde Wachthuys. Onderwijl lezend in de registratiepapieren van de goblin. “Oh, dit wordt een leuke…!” lacht hij hardop. “Wat is het toch fijn, Ut Cachot te zijn!”.